zondag 16 juli 2017

Het beroep van filmtaalkundige: voordelen en valkuilen

Martina Vokáčová


In de werkelijkheid is de hedendaagse linguïstiek een exacte wetenschap. Daar geloven ten minste alle taalkundigen in die empirisch onderzoek verrichten. Met behulp van statistische methoden analyseren ze een heleboel taaldata – net als andere “echte” wetenschappers – of meten ze – zoals neurologen – processen die in het hersenen plaatsvinden.

In de verbeelding van leken doet zich een taalkundige zelden op die manier voor. Eerder is een linguïst een normatieve instantie – iemand die weet wat er in de taal al dan niet juist is en die ook over de bevoegdheid beschikt om te bepalen hoe het hoort. Voor dit imago van taalkundigen zijn zeker ook films verantwoordelijk – met op een prominente plaats Pygmalions of My fair ladies. Overigens spraken professor Higgins en Eliza Doolitle – nog voor de wereldberoemde filmmusical (1964) en de Britse filmadaptatie van het gelijknamige toneelstuk van G. B. Shaw (1938) –al Nederlands: de Nederlandse filmadaptatie dateert uit 1937. De Nederlandse bioscoopganger wist dus naar het lijkt ook vroeger dan zijn Engelstalige collega dat de juiste – door een linguïst goedgekeurde – taalbeheersing eigenlijk tot de goede manieren in het algemeen behoort.

Maar er worden ook andere rollen voor de linguïst door de filmindustrie uitgestippeld. In 1982 neemt een Nederlandse surrealistische film Het Dak van de Walvis de taalkunde op de korrel. Linguïsten worden er geparodieerd: ze proberen de principes van een onbekende taal te achterhalen door aan zijn sprekers verschillende onderwerpen te tonen. Een ander beeld van de linguïst wordt hier geopenbaard: een soort antropoloog die exotische beschavingen inclusief hun taal bestudeert en redt.

Recentelijk kreeg de populaire verbeelding van een linguïst in de film een invloedrijke aanvulling. In de Amerikaanse blockbuster Arrival (2016) wordt er namelijk expliciet strijd om de status van de taalkundige gevoerd – en om de al of niet wettenschappelijk karakter van het vak.

Arrival vertelt het verhaal van linguïst Louise Banks. Na het neerdalen van een aantal ruimtevaartuigen werd ze door het Amerikaanse leger gevraagd om de taal van de buitenaardse wezens te ontcijferen. De reden waarom uitgerekend zij voor die taak werd gekozen is op een van de grootste stereotypen over taalkundigen gebaseerd: de linguïst als een universele vertaler (vaak omdat ze natuurlijk ook polyglot zijn). Met de woorden van de kolonel die bij Banks komt: Twee jaar geleden heeft u wat Farsi vertalingen gedaan voor het leger. U heeft snel gewerkt aan die ontroerende video's. U staat bovenaan ieders lijstje als het aankomt op vertalingen. En u heeft ook nog twee jaar van uw SSBI. Dus u heeft nog steeds toegang tot top-geheime stukken. Dat is de reden dat ik in uw kantoor sta en niet in Berkeley.

De voldoende kwalificatie om met aliens te communiceren blijkt dus wat Farsi te kunnen vertalen en over een geldige achtergrondcontrole te beschikken. Andere redenen komen er tijdens de hele film niet bij. Men krijgt ook nauwelijks informatie over de specialisatie van Banks. Wat voor linguïst is ze? Ze vertaalt uit het Farsi. Ze geeft aan de universiteit les over de geschiedenis van Portugese klanken. Ze heeft een boek geschreven over de oorsprong van taal in het algemeen. Ze spreekt Mandarijn. En ze weet moderne software voor de taalverwerking te gebruiken. Een dergelijke combinatie zou moeilijk te vinden zijn in de curricula van de reële academische wereld.

Niet alleen het verzoek van de kolonel, maar ook het personage van Louise Banks zelf bevestigt dus het stereotype: de linguïst is een universele vertaler. Bovendien beschikt Banks blijkbaar over alle linguïstische kennis van de wereld: ze heeft geen specialisatie, ze weet gewoon alles wat alle taalkundigen in het geheel tot nu toe hebben ontdekt.

Welke beeld van een linguïst brengt de film dus over? En is dit beeld door de “reële” taalkundigen al dan niet te omarmen? Wél wordt hier het beeld van het vak in meer opzichten opgepoetst. Beginnende met het feit, dat linguïstiek überhaupt in het genre sci-fi aan bod komt. En daarenboven: een hoofdrol speelt (de sleutel voor het verhaal is een – vanwege taalkundigen die zelf naar bioscoop gaan – niet te noemen, maar wel bestaande linguïstische hypothese). Traditioneel worden eerder natuurkunde of cybernetica – in elk geval de “zware” wetenschappen – bedoeld met die science wanneer ze met fiction gepaard gaat. Duidt dus Arrival de opneming van linguïstiek onder de “echte” wetenschappen aan? Blijkbaar wel.

Maar daar houdt de linguïstische emancipatie niet mee op. Er wordt – en dat zijn de meest vermakelijke momenten van het verhaal – zelfs expliciet op de confrontatie tussen taal- en natuurkunde ingegaan. Banks is namelijk niet de enige wie werd gevraagd om de mensheid tegen de aliens te komen helpen. Naast de linguïstische onderzoekster zit er ook een zekere Ian Donelly in het team van de mensen: een theoretische natuurdeskundige. Traditioneel gezien zou híj voor de redding van de planeet verantwoordelijk moeten zijn.

Hoewel Donnely tijdens hun eerste ontmoeting een preek houdt over hoe niet de taal (zoals Banks in haar boek schreeft), maar de “exacte” wetenschap de hoeksteen van de civilisatie is, is het uiteindelijk Banks die de les geeft. De overwinning van taalkunde over de natuurwetenschappen wordt er herhaaldelijk ook metaforisch weergegeven – het duidelijkst in de scène waar Banks de wetenschappelijke patronen van Donelly van het bord wist – om een linguïstische uitleg te kunnen geven.


Hoewel er wel veel stereotypen en populaire aanpassingen mee gemoeid zijn, behaalt de linguïstiek wel een triomf in Arrival – en haar wetenschappelijk karakter wordt bovendien bevestigd. Behalve dat nu misschien de familieleden de studiekeuze voor linguïstiek beter gaan begrijpen, geeft dus ook de veronderstelling, dat ook de geldschieters van de academische wereld naar bioscoop gaan, een reden tot hoop.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten