zaterdag 6 februari 2016



Onbegrensde mogelijkheden?
Professor Pekelder

Wetenschappers hebben een hardgrondige hekel aan onbegrensde mogelijkheden. Dit is begrijpelijk omdat ze op zoek zijn naar wetmatigheden, regels, structuren. Met andere woorden: ze zijn uitsluitend geïnteresseerd in wat regelmatig is, in constanten, en dus in wat onmogelijk is, in wat niet kan bestaan omdat het niet onder de regels valt.

Als we deze redenering toepassen op de taalwetenschap, dan moeten we constateren dat het erop lijkt dat in talen alles mogelijk is. Er zijn talen waarin je het woord dat ‘huis’ aanduidt in de verleden tijd kunt zetten. Er zijn talen die een ‘broekriem’, die we in het indoëuropees als een ding zien, als een toestand interpreteren. Er zijn talen die voorzetsels vervoegen, er zijn talen die geen onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, er zijn talen zonder de categorie ‘toekomende tijd’, enzovoorts.

Is taalwetenschap eigenlijk wel een wetenschap? Het antwoord is ‘ja’ om de eenvoudige reden dat binnen een bepaalde taal of taalfamilie niet alles mogelijk is. Dit betekent dat er bepaalde regels bestaan. Er rijst nu wel een ander probleem, namelijk of het wel juist is om van algemene taalwetenschap te spreken. Als er niets algemeens is, is er ook geen algemene taalwetenschap, zou je zeggen. Het ligt er een beetje aan hoe je het woord algemeen interpreteert. Het feit dat in talen alles mogelijk is, betekent niet dat er geen verschijnselen bestaan die in alle talen voorkomen. Alle talen zijn opgebouwd uit twee soorten discrete eenheden: fonemen en syllabes die geen betekenis dragen en morfemen, woorden en woordgroepen die wel betekenis dragen. Bovendien bevatten alle talen regels die deze eenheden in bepaalde volgordes zetten. Deze regels verschillen meestal per taal(familie), maar in geen enkele taal kun je de eenheden in om het even welke volgorde zetten zonder dat de betekenis of de interpretatie ingrijpend of soms heel subtiel verandert.

Ten slotte zijn er waarschijnlijk volgorderegels die voor alle talen gelden. Deze zijn echter niet strikt taalkundig van aard maar algemeen cognitief. Mensen hebben bijvoorbeeld de neiging om het onbekende te benaderen vanuit het bekende, eerder dan omgekeerd. Dit verklaart waarom talen die zelfstandige pronomina hebben, deze meestal ergens vooraan in de zin zetten en zelden of nooit ergens achteraan. Pronomina duiden immers bekende informatie aan. Een voorbeeld? Als ik tegen mijn vrouw zeg: Ik kom vanavond laat thuis, dan zal zij niet vragen: Ok, maar wie is ik?


Jan Pekelder