zaterdag 25 februari 2017


1 Inleiding

Tussen de apartheid en het socialisme kan ogenschijnlijk geen grotere afstand bestaan. De eerste berust op de opinie dat mensen ongelijk zijn terwijl de theorie van de tweede naar de absolute gelijkheid van mensen streeft. Toch hebben ze tenminste één ding gemeen, namelijk dat de invoering van beide in de praktijk tot het ontstaan van totalitaire staten leidt. Tot deze behoorden ook Zuid-Afrika in de jaren 1948-1990 en de Tsjecho-Slowaakse Republiek, later de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek, in de jaren 1948-1989. Het beeld van deze staten wordt in de literatuur met behulp van verschillende literaire technieken dikwijls bewerkt. Eén van deze technieken is het gebruik van de kindervertellers. In mijn werkstuk wil ik de parallellen tussen de beelden van de kindervertellers in boeken over die tijd uit beide landen opsporen en bespreken. De vraag is of deze overeenkomsten meer met de overeenkomsten in ideologieën zelf of met het totalitarisme samenhangen.

Het gebruik van een kinderverteller behoort in de literatuur voor de volwassenen niet tot de meest gebruikte literaire technieken, hoewel het de auteur interessante mogelijkheden biedt. Een kind als verteller laat volgens Prokeš (2004: 14-15) de bekende feiten op een ongewone manier zien. Het kind kan dan als een onbetrouwbare verteller aangeduid worden want het ziet de gebeurtenissen vereenvoudigd en besteed aandacht aan andere dingen dan de volwassenen. De kinderen in boeken zien een specifieke logica in het leven, verdelen de wereld in goede en slechte mensen en laten de schrijvers ogenschijnlijk onbewust, komische situaties creëren. Hoewel het kinderperspectief voor een nostalgische beschrijving van kindertijd gebruikt wordt, is het ook een manier om met onaangename historische gebeurtenissen af te rekenen. De jongen in de gestreepte pyjama van John Boyne of Onbepaald door het lot van Imre Kertész zijn daar voorbeelden van.

Kindervertellers verschenen ook in Zuid-Afrikaanse en Tsjechische boeken over de apartheid en over het socialisme. Het gesloten paradijs van de kinderjaren draagt in beide gevallen een teken van de politieke omstandigheden van die tijd. Opmerkelijk is dat, hoewel de historische omstandigheden anders waren, deze in bepaalde opzichten op gelijke manier door het kinderperspectief worden weergegeven. Het gaat zowel over de manier van selectie van feiten die de vertellers als belangrijk voor hun verhaal beschouwen als over gezamenlijke punten in de beschrijving van hun omgeving. Voor de illustratie van deze overeenkomsten heb ik de Zuid-Afrikaanse boeken Roepman van Jan van Tonder en Ons is nie almal so nie van Jeanne Goosen gekozen. Beide zijn in het Nederlands vertaald en ze beschrijven de jaren zestig en zeventig in Zuid-Afrika vanuit het kinderperspectief. Als exempels van de Tsjechische boeken gebruik ik Kleurloze herinneringen (in Tsjechisch Nebarevné vzpomínky) van Martin Vopěnka en het opmerkelijke boek dat vooral op illustraties berust van Petr Sís Muur (in Tsjechisch Zeď). Deze omvatten in vergelijking met de gekozen Zuid-Afrikaanse boeken een groter tijdperk maar de kindertijd van de vertellers ligt ook in de jaren zestig. Ze zijn niet in het Nederlands vertaald, de citaten heb ik ten behoeve van dit werkstuk vertaald.

3 Weerspiegeling van de wereld in de gekozen boeken

Hoewel de boeken van elkaar van thema verschillen, vond ik overeenkomstige elementen die in twee groepen kunnen worden verdeeld. De eerste is het leven buiten de familie die vooral de rol van de politiek en het beeld van de school behandelt. De tweede is het leven binnen de familie dat vooral op het plaatselijke samenleven met mensen is gericht. De grenzen tussen deze groepen zijn niet strikt en er zijn overeenkomsten.

3.1 Buiten de familie

3.1.1 Politiek

Bij de gewone kindervertellers in boeken met een nostalgisch onderwerp ontdekt men bij de karakterisering van volwassenen zelden hun politieke preferenties. De politiek is iets waarop de kinderen nauwelijks letten. Als ze over grote mensen nadenken is dat vooral in het kader van hun eigen ervaringen met die concrete persoon. In het Tsjechische boek van Karel Poláček Wij waren met ons vijven (in Tsjechisch Bylo nás pět) (1984: 19) beschrijft de kinderverteller de vader van zijn vriend op deze manier: “Zijn vader, meneer Martin Bejval, is de sterkste van allen. Hij verzet zich tegen iedereen zonder angst, hij verslaat iedereen.” [1] Over de politieke preferenties van meneer Bejval vindt men geen woord. Daarentegen is dit in de drie vertellende geanalyseerde boeken bij veel personages op de ene of andere manier wel vermeldt. Alleen in de cartoon ontbreekt dit punt want daarin worden de anderen niet gedetailleerd beschreven.
“Ma is een Sap. Volgens haar hebben alle mensen rechten.” (Van Tonder 2008: 14)
“Papa zei dat de Jacobsen Sappe zijn en het enige waar ze verder nog benul van hebben is de royal family.” (Goosen 1993: 98)
“Ook de opa Antonin van mijn vaders zijde was in de communistische partij.” [2](Vopěnka 2013: 16)

4 Conclusie

De vertellers in de gekozen boeken wijken in bepaalde aspecten van de gewone kindervertellers af. Ze vestigen aandacht op de politieke preferenties van mensen en op school krijgen ze ideologisch gekleurde informatie. Hun families benadrukken de regel dat spreken zilver is en zwijgen goud. Ze proberen hun kinderen attenderen op het feit dat ook de buren voor de familie gevaarlijk kunnen zijn. Andere aspecten, hier wordt alleen de kwestie van de godsdienst genoemd, laten de inhoudelijke verschillen tussen de ideologieën in de gekozen boeken zien. De gevonden parallellen hangen dus met de totaliteit samen en ze zouden ook in boeken uit andere totalitaire staten gevonden kunnen worden. Interessant zou de vergelijking van boeken over de apartheid in Zuid-Afrika en over Nazi-Duitsland zijn. In beide hebben de rasverschillen een rol van belang gespeeld wat een uitdaging voor de kinderverteller zou moeten zijn.



[1] Jeho otec, pan Martin Bejval, je ze všech nejsilnější. Každému se postaví bez bázně, každého
přepere.
[2] Také dědeček Antonín z tatínkovy strany byl v komunistické straně.

donderdag 16 februari 2017

Weekendpelgrimage of een tocht naar je eigen identiteit
Barbora Šivecová

Het feit dat de Nederlandse literatuur veel kanten heeft, is bekend. Als we iets in het Nederlands willen lezen, hoeft het absoluut niet alleen over Nederland of Vlaanderen te gaan, omdat er ook andere landen in de wereld zijn waar literatuur in het Nederlands wordt geschreven. Dat zijn de landen die bijvoorbeeld vroeger Nederlandse koloniën waren en waar nog steeds Nederlands gesproken en geschreven wordt. In zulke gevallen spreekt men over koloniale en postkoloniale literatuur. Antilliaanse literatuur is een goed voorbeeld daarvan. In dit essay bespreek ik een roman die zich op het eiland Curaçao afspeelt en ik presenteer ook mijn persoonlijke interpretatie van het boek.

Het boek heet Weekendpelgrimage en het is door Tip Marugg in 1958 geschreven. Ik heb dit boek willen lezen omdat ik nieuwsgierig naar de situatie in de Nederlandse Antillen was en ook omdat ik nog nooit een roman uit dit milieu heb gelezen. Voordat ik aan het boek begon, had ik geen specifieke verwachtingen. Ik verwachtte dat ik iets over het leven op Curaçao te weten komen zou. Ik ben wel wat informatie daarover te weten gekomen, maar ik denk dat het niet het hoofddoel van de auteur was – om Curaçao te introduceren. Aan de andere kant moet ik ook bekennen dat dit boek vrij moeilijk voor mij was omdat het bijna geen inhoud heeft. Daarmee bedoel ik dat er uiteindelijk niet zoveel gebeurde. Het hele boek is eigenlijk een innerlijke monoloog van het hoofdpersonage dat vol gedachtenstromen en dromen is. Toch vond ik de roman en sommige citaten ervan heel interessant om erover na te denken.

Weekendpelgrimage gaat over een man die op Curaçao leeft. Maar wij als lezers  kunnen dat van het eigenlijke verhaal niet afleiden. We weten dat alleen van de achterkant van het boek. Hij zelf zegt alleen dat hij op een eiland in de Caraїbische Zee leeft. Hij noemt Curaçao de hele tijd “het eiland”. Ook weten wij niet hoe het personage heet, wat volgens mij interessant was vanwege het feit dat er zoveel andere namen en informatie van zijn kennissen waren. Wel weten wij dat het om een blanke man gaat van wie de voorouders waarschijnlijk Europeanen waren. Maar het personage zegt dat nooit expliciet. Dat moeten wij als lezers zelf van de context afleiden. Het hele boek gaat eigenlijk over één zaterdagavond en wat de man op die avond doet. Het verhaal begint op het moment dat de man om drie uur ’s ochtends in zijn auto in een kuil aan de rand van de weg zit. Hij denkt na wat hij met zijn leven gaat doen. Hij denkt dat er maar drie mogelijkheden zijn: naar huis te gaan en op Curaçao blijven wonen, naar de noordkust gaan en zelfmoord te plegen of naar Canada te vertrekken. Maar voordat hij beslist, maakt hij een tocht en bezoekt alle kroegen (hij noemt ze “dranktenten”) op het eiland. Overal drinkt hij whisky-soda.

Gedurende het hele verhaal komen er flashbacks voor. Hij denkt over zijn kinderjaren na en vertelt veel verhalen over zijn vrienden. Bij elke personage geeft hij aan welke huidskleur hij of zij heeft. Meestal mijmert hij over zijn eigen leven – hoe eenzaam hij is, hoe erg het op het eiland is, wat voor een stomme baan hij heeft, hoeveel hij moet drinken, omdat hij geen andere oplossing kan vinden, enzovoorts. Elke zaterdagavond droomt hij over zelfmoord plegen en als hij de droom beschrijft, gaat hij tot de allerkleinste details – alsof hij het echt deed. Hij droomt ervan om met zijn auto het water in te rijden. Uiteindelijk pleegt hij geen zelfmoord, vertrekt niet naar Canada, maar kiest voor de derde mogelijkheid, namelijk voor het leven op het eiland. Hij spreekt over een indjuboom die iedere eilandbewoner kent, die een onzichtbare macht heeft en hij denkt na wat hij aan de boom moet vragen of vertellen. Hij zegt dat iedereen een gebed, een herinnering of een liefde in zichzelf heeft en dat het voor hem het eiland is. Daarom kiest hij voor het leven daar. Hij heeft geen ander thuis en op een of andere manier houdt hij van Curaçao.

Wat de personages betreft, is er maar één belangrijk persoon, namelijk het hoofdpersonage of de ik-persoon. De ik-persoon is een blanke man die als journalist werkt, niet vriendelijk tegen andere mensen is, maar zich eenzaam voelt en veel alcohol drinkt. We weten niet hoe oud hij is, hij is bijgelovig, op zoek naar zijn identiteit en stereotypeert andere mensen naar hun huidskleur. Hij is tevens de focalisator en de verteller van het verhaal en ik denk dat hij onbetrouwbaar is, omdat hij gedurende het hele verhaal dronken is en we hebben geen mogelijkheid om het verhaal vanuit een ander perspectief te volgen. De vertelde tijd is één avond. De gebeurtenissen worden niet chronologisch verteld en het verhaal wordt steeds door de flashbacks onderbroken. Het boek bestaat uit 23 hoofdstukken. Het gaat om een psychologische roman die soms tot het “tropisch existentialisme” gerekend wordt. De stijl van Tip Marugg is somber, vol dronkenschap, ondergangsvisioenen en zelfmoordplannen. De auteur zelf zegt dat het boek eigenlijk over hem gaat, dus we kunnen wel spreken over autobiografische motieven. Het boek is vol tegenstellingen of binaire opposities: leven en dood, blank en zwart en werkelijkheid en droom.

Ik geloof dat het thema van het boek een zoektocht naar zichzelf is. De naam van de roman – Weekendpelgrimage kan naar de kroegentocht, maar ook naar deze zoektocht naar zichzelf verwijzen. De hoofdpersonage lijdt aan de identiteitscrisis die veroorzaakt is door het feit dat hij tussen twee culturen geboren is en dat hij niet weet waar hij thuishoort. Maar er zijn ook een paar andere motieven in de roman te vinden.

“De Ander” is niet alleen één van de belangrijkste motieven in het boek, maar ook een concept dat vaak in de koloniale en postkoloniale literatuur voorkomt. Er wordt voortdurend aangeduid dat zwarte mensen of kleurlingen anders dan de blanken zijn. De ik-verteller zegt bijvoorbeeld dat hij nog nooit een kleurling heeft ontmoet, die zacht kon spreken of bijvoorbeeld dat het altijd moeilijk is om te raden hoe oud een kleurling is. Hij denkt dat alle zwarte mensen hetzelfde zijn (hij noemt hen allemaal “negers”) – dom en simpel, maar hij gelooft dat ze veel van de oude wereld weten. Toch zijn ze allemaal primitief en volgens hem zou het een ramp zijn als ze onderwijs zouden krijgen. Hij stereotypeert bijna iedereen – over Amerikanen zegt hij dat zij altijd een mop over auto’s begrijpen, over te laat komen dat het een typisch tropisch verschijnsel is, enzovoorts. Maar de belangrijkste maatstaf om mensen te categoriseren is voor hem de huidskleur, wat tevens één van de meest typerende “othering strategieën” in de koloniale en postkoloniale literatuur is. Bij elk personage in het verhaal duidt hij aan wat voor een huidskleur hij of zij heeft en deze aanduiding wordt dan als een soort van “shortcut” gebruikt om iemand zo kort mogelijk te karakteriseren.

Het is nergens expliciet geschreven, maar het is niet alcoholisme of eenzaamheid waarover de roman in eerste instantie gaat. Het is wel het gevoel van thuishoren. Het hoofdpersonage wil iets, maar hij weet niet wat. Volgens mij wil hij ergens thuishoren, gewoon een deel van een groep of maatschappij uitmaken. Maar omdat hij alleen de mensen van andere huidskleuren om zich heen ziet, denkt hij dat hij niet op het eiland thuishoort (hij noemt het “negereiland”). Ook denkt hij dat er op Curaçao niets gebeurt en dat het leven er saai is. Daarom overweegt hij zelfmoord te plegen of te vertrekken. Maar eindelijk ontdekt hij een vlam in zichzelf die brandt wanneer hij niet thuis is en hij eindigt zijn verhaal met de woorden: “Dit is mijn stad. Dit is mijn eiland.” Dus, hij blijft op Curaçao wonen. Ik heb nog andere motieven in de roman gevonden, namelijk “het eiland”, eenzaamheid, alcoholisme en zelfmoord, maar ik denk dat het concept van “de Ander” en het gevoel van thuishoren de belangrijkste waren.
In dit essay probeerde ik de Antilliaanse roman Weekendpelgrimage te analyseren. Ik gebruikte de klassieke literaire analyse, maar probeerde ook naar het waarnemen van “de Anderen” te kijken. De rol van de blanke verteller en focalisator heeft, dus, ook een grote rol in het verhaal gespeeld. Wat andere representaties betreft, werd er veel van stereotypen gebruik gemaakt die als een soort van “shortcut” om de personages te karakteriseren dienden. Zoals ik al zei, het veelvuldig markeren van de huidskleur kwam het vaakst voor.


Maar het boek was ook interessant vanuit een ander perspectief. Als het om koloniale en postkoloniale literatuur gaat, komen wij heel vaak de situatie tegen, waarin we met zwarte mensen medelijden hebben, omdat het tegenwoordig normaal is dat racisme afgekeurd wordt. In dit geval kan er wel van racisme sprake zijn, maar ik denk dat de zwarte objecten waarschijnlijk niet zo belangrijk in de roman zijn. Wat hier centraal staat, is de positie van de blanke man in de Curaçaose maatschappij die uit mensen van gemengde afkomst bestaat. Het blanke subject is dominant in deze maatschappij en kan alles hebben wat hij wil. Maar toch is hij ongelukkig en voelt dat hij daar niet thuishoort. Om die reden biedt de roman een nieuw en interessant perspectief en kan ons tot nadenken aanzetten. Kon de kleur van je huid in de jaren vijftig op Curaçao geluk garanderen? Neen. Kon je huidskleur je leven in sommige situaties vereenvoudigen? Ik denk van wel.