woensdag 30 september 2015

Taal en Liefde door Professor Pekelder

Als Jan tegen Marie zegt: “Ik hou van jou” en zij antwoordt: “Ik ook”, dan lijkt dat duidelijk, maar dat is het niet. Jan moet namelijk drie problemen oplossen.
Wat hoort Jan? Hij hoort: [ɪkok] (“ik kook”). Toch zal hij begrijpen “Ik ook”, omdat Jan - net zoals de meeste mensen - het erover eens is dat “Ik kook” op z’n zachtst gezegd een onverwachte reactie zou zijn. Nu ligt dit noch aan het ene, noch aan het andere zinnetje, maar aan de combinatie van de twee. Als ik een andere combinatie maak, bijvoorbeeld de vraag “Wat ben je aan het doen?” en het antwoord “Ik kook”, of de mededeling “Ik hou van jou” en de reactie “Ik hou ook van jou”, dan is er niets aan de hand…
Het tweede probleem dat Jan moet oplossen is een stuk ingewikkelder. Hoe je het ook went of keert, in elke zin zitten ‘gaten’. Dat betekent: niet uitgedrukte gedachtes. In de zin “Ik ook” hebben we onder andere een gat op de plaats van het werkwoord en een gat op de plaats van het object. Laten we deze gaten nu eens opvullen en voor de duidelijkheid in cursief zetten. Dan krijgen we: “Ik hou ook van jou”. Het leuke is nu dat op de plaats van jou ook heel goed mij kan staan: “Ik hou ook van mij” als reactie op “Ik hou van jou”. Ook dit is uiteraard een onverwacht zinnetje. Voor het gemak gaat Jan er dan maar van uit dat Marie iets anders bedoelt. Toch is deze reactie nog niet zo gek. Ze ligt zelfs erg voor de hand. Als je namelijk met “Ik ook” reageert op een bepaalde mededeling, dan ‘doe’ je of ‘denk’ je meestal hetzelfde als de mededeler: “Ik ga naar de markt”, reactie: “Ik ook” of “Ik denk dat ik hem ken”, reactie: “Ik ook”. Die dubbele mogelijkheid van zonet, jou of mij, heeft te maken met het feit dat de aangesprokene ‘Marie’ voorkomt in de zin van Jan, namelijk door middel van het woordje jou. De ‘normale’ tendens is dan dat de ‘ik’ en de ‘jou’ van Jan respectievelijk ‘jou’ en ‘ik’ worden voor Marie, maar dat is dus niet verplicht. Het wordt nog leuker als je er een derde persoon bij betrekt. Stel: Jan zegt tegen Marie “Ik hou van jou”. De derde persoon - laten we haar Fleur noemen - reageert met het zinnetje: “Ik ook”. Dan kan dat alleen maar betekenen: “Ik hou ook van Marie”. In dit geval kan het genoemde gat maar op één manier opgevuld worden: de ‘ik’ van Jan wordt vervangen door de ‘ik’ van Fleur, terwijl de ‘jou’ van Jan dezelfde is als die van Fleur.
Het derde probleem dat Jan moet oplossen, is onoplosbaar. Het gaat om de betekenis van houden van. Als Jan zegt dat hij van Marie houdt en Marie zegt dat ze van Jan houdt, gaat Jan er voor het gemak van uit dat het houden van van Marie min of meer hetzelfde betekent als zijn houden van. Dezelfde redenering geldt voor Marie. Ze nemen dus aan dat ze hetzelfde bedoelen. Dat is niet alleen onbewijsbaar, maar tevens hoogst onwaarschijnlijk. Kortom: taal zit vol gaten en liefde blijft een mysterie.



Jan Pekelder