zondag 20 november 2016

VIII

Dopen
Professor Pekelder


Iedereen kent de verhalen: de eskimo’s die 100 woorden hebben voor ‘sneeuw’. Is dat bijzonder? Nee, niet echt. In veel, waarschijnlijk alle culturen worden bepaalde verschijnselen op diverse manieren ingedeeld. Laten we eerst eens naar die ‘sneeuw’ kijken. Ook in het Nederlands hebben we daar diverse soorten van: natte sneeuw, verse sneeuw, schone sneeuw, vieze sneeuw, smeltende sneeuw, enzovoorts. Ik hoor u nu denken: ja, maar dat is iets anders. Dat zijn geen verschillende woorden maar verschillende woordgroepjes en die maken we eventjes als het nodig is, maar behalve het woord sneeuw hebben we bar weinig kant en klare woorden voor ‘sneeuw’. Dat is juist, alhoewel we hebben smeltsneeuw, poedersneeuw, plaksneeuw… Aan de andere kant is het ook zo dat die honderd woorden van de Eskimo’s net zoals de Nederlandse woordgroepjes verschillende soorten sneeuw aanduiden. Het verschil zit hem dus niet in de sneeuw als ik het zo eventjes mag uitdrukken, of in de onmogelijkheid naar bepaalde verschijnselen te verwijzen. Het zit hem in de manier waarop een bepaalde taal verschijnselen indeelt. Hebben we binnen onze cultuur dan geen verschijnselen waarvoor we grote hoeveelheden kant en klare woorden hebben? Ja, wel zeker! Wist u hoeveel woorden we hebben voor het verschijnsel ‘mensengroep’? Heel veel. We noemen er enkele: gemeente, kerk, college, regering, bestuur, vereniging, drom, troep, menigte, leger, legioen, macht, massa, menigte, zee, samenscholing, schare, sleep, stoet, stroom, groep, bende, gevolg, collectief, compagnie, equipe, gezelschap, groepering, horde, klas, kliek, kluit, partij, ploeg, stel, verzameling, populatie, gepeupel, volk, kolonie, sliert. Interessante vragen zijn: waarom zoveel kant en klare woorden voor een bepaald verschijnsel en onder welke voorwaardes dringen ze de taal binnen? Voor de eerste vraag wende men zich tot de antropoloog, de historicus of de cultuurwetenschapper. De tweede vraag ligt midden op het bordje van de taalwetenschapper. Wat gebeurde er precies in ons hoofd toen we bijvoorbeeld van smeltende sneeuw over zijn gegaan naar smeltsneeuw? Het verschil is dat het woordgroepje een omschrijving is van wat we zien en het woord een benoeming. Je zou kunnen zeggen: het is de doopnaam van het verschijnsel. Omschrijvingen kosten meer cognitieve energie dan doopnamen. Daarom gaan we om taaleconomische redenen in bepaalde gevallen tot benoeming over, bijvoorbeeld als het om centrale dingen in ons leven gaat. Je kunt het vergelijken met namen van personen. In plaats van een persoon te omschrijven, gebruiken we meestal een naam, Els of Eppie. Dat is wel zo gemakkelijk. Als het eten op tafel staat en je je dochtertje onderaan de trap roept, hoef je niet te schreeuwen: “door mij ter wereld gebracht wezen van het vrouwelijk geslacht, éééééééten!”

maandag 14 november 2016

Het Nederlandse landschap en het Tsjechische landschap
Lukáš Vítek

Vanaf mijn kindertijd ben ik gefascineerd door de geologie. Ik bedoel door de echte geologie, niet door een saai vak op de middelbare school. Wat versta ik onder de echte geologie? Nou, ik stel de geologie voor in termen van de roman van de Franse schrijver Jules Verne Naar het middelpunt der aarde. De protagonisten ervan gaan er verschillende grotten in binnen, totdat ze zich binnen de aardbol bevinden en de geologische kern van onze planeet bereiken. Het lukt hen aan alle gevaren van de binnenkant van de aarde te ontsnappen, waaronder de vallende stukken graniet en giftige lucht van de ondergrond. Tenslotte komen ze op een speciale manier de aardbodem in Sicilië opnieuw uit: ze drijven op een vlot op de lava/magma van een vulkaan. Inderdaad, Vernes roman is fantastisch en onrealistisch, maar het laat goed het schone van de geologie zien.

Landschap en wolken

Ieder landschap heeft andere wolken. Het Nederlandse landschap wordt gekenmerkt door wolken, meestal grijze wolken. Het gaat om een land dat door de aanwezigheid van de wolken gedefinieerd wordt, aangezien het er zo vaak regent.[1] Zelfs de zanger Boudewijn de Groot zingt in zijn patriotische lied Lage Landen over de Nederlandse hemel en Nederlandse wolken:

Liggend op mijn rug
In het gras van Maas en Waal
Kijkend naar de wolken
Die langzaam overdrijven
één heeft het gezicht
Van het allereerste meisje

Lieve Inge Blaauw
Ik wil altijd bij je blijven


Geologisch gezien is het Nederlandse landschap vlak. Geen bergen, geen heuvels. Er is alleenmaar één bodemverhoging in Utrecht behalve een kunstmatige heuvel, en dat zijn bruggen over de grachten als we de tunnels van het fietspad op weg naar de universiteitscampus Uithof niet meerekenen. Het eerste echte dal in Nederland zag ik pas in Arnhem. Een fietser heeft het echt makkelijk in Holland. Voor een skiër lijkt het Nederlandse landschap monotoon en eentonig. Wie echter op de route tussen Utrecht en Soest fietst, beleeft echt iets.

Nederlands landschap 

Je gaat een bos uit naar iets tussen een fietspad en zijweg. Je bent er niet op voorbereid wat je ineens ziet. Zo ver het oog reikt zie je daar één gigantisch groen vlak. Het trekt zich helemaal in de verte uit. Dat vlak bestaat uit twee weiden waartussen de zijweg leidt, omringd door twee kanalen en lanen aan beide kanten. Af en toe lopen er schapen op de weiden en dansen er zwaluwen enkele meters in de lucht. In het oosten zie je in de verte Soest, achter jou ligt Bunnik of een ander dorp uit de Utrechtse omgeving. Linksaf en rechtsaf van de zijweg, dat wil zeggen in het noorden en in het zuiden, kijk je naar de bosachtige horizon.

Als buitenlander word je je er al snel van bewust dat dit landschap er anders uitziet dan dat van jouw eigen land. De hemel ligt in de omgeving van Soest tamelijk laag, terwijl hij in het oosten van Tsjechië in Podorlicko dankzij de heuvels veel hoger is. En de wolken dan? De Nederlandse wolken hangen in de rijen naast elkaar alsof ze gelijkwaardigheid, de hoofdwaarde van Nederland, belichamen. Sommige wolken zijn grijsblauw gekleurd en degene, die door de  zon worden beschenen, zijn helderwit. Ze zijn mooi, zelfs indrukwekkend, al je er in geen wolk het gezicht van een grote liefde kan herkennen. Als je dan een foto van het landschap van Podorlicko raadpleegt, valt eerder de hiërarchische ordening van de wolken op. De wolken van het Tsjechische landschap drijven in grotere afstand van elkaar en ze zijn groter. Ik vraag me af of het eveneens een parallellie met de Tsjechische maatschappij zou kunnen zijn. Dat zou een buitenlander moeten beoordelen, want voor de leden van onze eigen cultuur is het niet zo makkelijke te doorgronden, denk ik.




[1] Zie bijvoorbeeld het nawoord van Veronika Havlíková in haar vertalingen van verhalen van Jan Wolkers Model.

vrijdag 4 november 2016

Prachtig Praag?

Pavlína Riedlová

Over het algemeen was het een moment om een sigaretje op te steken of uitgeput in slaap te vallen. Op dat concrete moment mocht geen van die twee mogelijkheden. “Hij wil praten,” flakkerden grote rode letters in mijn hoofd en een imaginaire sirene hield me wakker. “Waarom denken toeristen dat Praag prachtig is?” stelde ik eindelijk een vraag die mij al lange tijd door het hoofd jaagde. “Nou, in Amsterdam heb je slechts de grachten,” schatte hij meteen wat ik met mijn vraag had bedoeld. “Maar de straatjes in Praag zijn oud en gevarieerd. Ze zigzaggen door het centrum en geven hem een unieke sfeer.” Toen ik bij ‘t krieken van de dag thuiskeerde, stopte ik even bij de Sint-Vituskathedraal en probeerde die sfeer te ruiken. Stank van benzine en het geluid van een bladblazer hebben al snel een eind aan mijn streven gemaakt.

Het feit dat ik Praag niet bepaald mooi vond, was eigenlijk maar een onderdeel van het hele acclimatisatieprobleem. Tijdens vier weken vakantie in Walachije kon ik me nog dapper verbeelden dat ik steeds in Nederland was. De heuvels pasten natuurlijk niet in het droomlandschap, maar ik kon op z’n minst het openbaar vervoer mijden en lekker fietsen. Al had de oudste dorpeling een modernere fiets dan een bemiddelde Amsterdamse universiteitsstudent, toch waren het steeds twee wielen en een fietsbel. Pas met een sleutel van mijn Praagse kamer in mijn hand besefte ik, hoe diep ik in de puree zat. Het was maar één sleutel. Er was geen sleutel van een fietsenrek en ook niet van een ketting. Alleen van mijn kamer en de bushalte voor de torenflat.

Het is nooit zo erg om het niet nog erger te maken. Na een nare reis met de tram naar een supermarkt besloot ik mijn ochtend-depressie met behulp van suiker weg te jagen. De broodafdeling was nogal groot en ik was er van tevoren op voorbereid dat ik daar geen gevulde koeken of kruimel vlaai kon verwachten. Toch heb ik op iets met appels gehoopt of misschien een verse donut. Appels waren niet aanwezig en donuts leken alsof ze net zo’n lange nacht achter de rug hadden als ik. Na vijf minuten van mijmering bewoog ik richting de groenteafdeling. Diep verontwaardigd door de onmogelijkheid mijn verdriet in Chocomelk te verdrinken, stond ik iets gezonds te kiezen. Emmertjes met snoeptomaten waren nergens te vinden en de cherrytomaten vond ik te weinig rood en bovendien peperduur. Hun prijs met twee cijfers was de laatste druppel. Daarna herinner ik me pas de vieze smaak in mijn mond toen ik in mijn kamer tot bewustzijn kwam. Het zakje dropjes in mijn hand was bijna leeg.


Op dat moment zag ik het zo klaar als een klontje. Als ik in een stad met brede huizen wil overleven moet ik een plan aanschaffen. Na een mislukte poging met de Nederlandse vlag boven mijn bed, heb ik eindelijk inspiratie in het boekje Meisje en sigaret gevonden. “Wanneer hij zich die grote reis niet kon veroorloven, verzon hij voor zichzelf het thuis-reizen. Op bepaalde dagen ging hij de straat met zijn wandelstok op en vragen van zijn landgenoten beantwoordde hij in het Frans.”