vrijdag 28 september 2018

XVI

Wat is taalkunde?

Professor Pekelder

Veel mensen denken dat taalkundigen meerdere vreemde talen spreken of op z’n minst een talenknobbel hebben. Dit is helaas onjuist. De meeste linguïsten die ik ken, spreken slechts hun moedertaal. In sommige landen heb je linguïsten die twee talen beheersen. De tweede taal is dan meestal een of andere vorm van Engels. Ik ken maar enkele linguïsten die meer dan twee talen beheersen. Wat doen ze dan wel als ze hun talen niet of nauwelijks spreken, wordt mij vaak gevraagd. Dat deze vraag telkens terugkomt, is eigenlijk niet zo gek. Het vak taalkunde bestaat immers noch op de basis- noch op de middelbare school. Wat wel verbazing wekt, is dat mensen zo’n vraag niet zo snel zouden stellen aan primatologen, exobiologen of entomologen. Dat iemand bijvoorbeeld onderzoek doet naar het seksuele leven van de gestreepte Oost-Afrikaanse bosmier vindt niemand vreemd. Dit intrigeert mij. Waarom zou onderzoek naar buitenaards leven, naar primaten of insecten voor de hand liggen maar naar taal niet? Mijn hypothese is dat het taalvermogen van de mens als zoiets vanzelfsprekends wordt ervaren, dat niemand zich er druk om maakt. Dat anderen dat wel doen, is dus onbegrijpelijk. Maar waarom dan die vanzelfsprekendheid? Omdat het taalvermogen een natuurlijk verschijnsel is. En het is precies dat natuurlijke karakter van menselijke taal dat wetenschappers zo boeit. Elke baby, peuter en kleuter verwerft de taal van zijn omgeving zonder dat iemand hem de grammatica uitlegt. Kleine kinderen zijn blijkbaar in staat zelf de regels af te leiden uit het taalaanbod waaraan vader, moeder, broer en zus hen blootstellen. Taalkundigen nemen daarom aan dat mensen beschikken over een genetisch vastgelegd vermogen mentale grammatica’s op te bouwen. Bij de meesten lukt dat maar één keer. Dat is wellicht ook de reden dat zelfs taalkundigen doorgaans maar één taal goed beheersen.