Identiteit, ras en stereotypen in de Zuid-Afrikaanse
maatschappij in de roman Ons is nie almal
so nie
Hedvika Schwarzová
De roman Ons is nie
almal so nie van een bekende Zuid-Afrikaanse schrijfster Jeanne Goosen speelt
zich aan het begin van de jaren 50 in een voorstad van de Kaapstad af. De
hoofdpersonage van het verhaal is de blanke zesjarige Gertie die ook de verteller is. Door haar kinderogen volgt de lezer
de veranderingen en de spanning in de maatschappij kort na de invoering van de
apartheid.
In het boek worden drie soorten mensen gepresenteerd als drie
vertegenwoordigers van verschillende
identiteiten en overtuigingen. Piet van
Greunen, de vader van Gertie,
vertegenwoordigt de groep mensen die de standpunten van de Nationale Partij volgen.
Mensen die de rassenpolitiek als de enige oplossing zien voor hoe orde in het
land te brengen is.[1]
"Ze zijn niet
van onze stand," zei
papa dan. "Soort
zoekt soort, zegt het spreekwoord. …" (Goosen,
1993, pp. 28) Doris, Gerties moeder,
is meer gematigd dan haar echtgenoot en als moeder van een kind heeft ze
medelijden met de arme zwarte families en hun discriminatie. Ze voelt dat de
beperkingen van de regering gek en onmenselijk zijn, maar aan de andere kant
volgt ze de witte menigte en blijft veilig. "Ik kan er niets aan doen, maar ik heb medelijden met ze." (Goosen, 1993, pp. 47) Hoewel ze met haar wat radicale
man vaak ruzie over de kleurlingen en de zwarten heeft, denkt
ze in sommige opmerkingen op dezelfde manier als hij. "Een hotnot is een hotnot en zal altijd een hotnot
blijven." (Goosen,
1993, pp. 82) Oom Tank is een
prototype van mensen die in geen rasverschillen geloofden en die de gelijkheid
van alle rassen erkenden. "Hij geloof dat alle mensen – wit en bruin en zwart – gelijk zijn in de ogen
van de Here." (Goosen,
1993, pp. 40) Hoewel het in het boek niet precies gezegd is, waren deze mensen
de voorstanders van het Afrikaans Nationaal Congres, een belangrijke partij die
voor democratie en non-raciale samenleving heeft gevochten.[2]
In het boek figureren drie
verschillende rassen die natuurlijk ook een bepaalde positie in de maatschappij
hadden. Centraal staat de blanke hogere middenklasse, namelijk Afrikaanse familie
Van Greunen. Ze onderhouden contacten
met andere witte Afrikaners, maar niet zo veel. Verder worden in het boek kleurlingen
en zwarten behandelt. De kleurlingen worden in het boek kaffers genoemd, toen een gewone benaming met een negatieve
connotatie. Hotnots waren zwarten,
afstammelingen van slaven. Deze racistische benamingen worden in het boek veel
als een vergelijking gebruikt. ‘Hij begon
zijn zelfrespect te verliezen, want ze behandelden hem als een slaaf. "Je zou zweren dat ik een hotnot was, als je de inspecteur
vandaag tegen me had horen praten", vertelde
papa.’ (Goose, 1993, pp. 28) Volgens de Promotion of Equality and Prevention of Unfair Discrimination Act
uit 2000 is het niet meer mogelijk om deze termen te gebruiken.[3]
Door de spanning in de
maatschappij in de jaren 50 toen de blanken de totale autoriteit en macht
hebben gekregen zijn de kleurlingen en de zwarten in het boek als minderwaardig
en gevaarlijk behandelen. "Het zijn een stel barbaren. Ze moeten leren wie er de baas is in dit land." (Goosen, 1993, pp. 47) Er bestaan veel stereotypen over
hen en zijn een frequent doelwit van beledigingen. Zoals toen een oude
buurvrouw vermoord werd:
"Ja," ging Maizie Vlooi verder, "ze nemen aan dat die hotnot die dinsdag om de flessen en
de botten komt, heeft dat gedaan. Die vent die doet alsof hij gek is. …" En ik zeg jullie dat het dat rotjong is geweest van de
flessen en de botten. Hebben jullie al eens goed naar zijn gezicht gekeken? Ik
weet zeker dat hij het was. Ik heb zijn gezicht nooit vertrouwd. Dat is nou
echt wat je noemt een criminele kop."
Het is maar beter om die lui niet te vertrouwen. … De regering zal iets moeten
doen met dat stel hotnots." (Goosen, 1993, pp. 122 – 123)
Vanuit het fragment is zichtbaar hoe witte mensen zonder
enige getuige of bewijsmateriaal helemaal overtuigd waren van de moordenaar van
hun buurvrouw. De kleurlingen worden ook als een soort dreiging gebruikt zoals
toen Gertie op de straat rondhangt: "Wat doe jij hier buiten op straat? Ga naar binnen. De kaffers zullen je
pakken." (Goosen,
1993, pp. 72) In het boek zijn nog meerdere schermutselingen met kleurlingen
die meer met de politieke situatie en de reeks verboden voor de kleurlingen
verbonden zijn.
Zoals het boek Ons
is nie almal so nie representeert waren de eerste jaren na de invoering van
de apartheid een turbulente tijd toen de kleurlingen steeds meer
gediscrimineerd werden wat tot veel conflicten en geweld in de grote steden
leidde. Heel opvallend vind ik de fijne manier hoe de auteur de grote politieke
en maatschappelijke veranderingen van de jaren 50 in zo’n ogenschijnlijk gewone
novelle over een blanke familie uit een moeilijke tijd heeft verwerkt.
[1] Ross, R. (2001). Apartheid. In Zuid-Afrika:
een geschiedenis (pp. 141 – 175). Amsterdam: De Arbeiderspers.
[3] ‘Promotion of
Equality and Prevention of Unfair Discrimination Amendment Act, 2002.‘ (2003).
Online. Internet. 7 april 2016. Beschikbaar
http://www.justice.gov.za/legislation/acts/2000-004.pdf
Geen opmerkingen:
Een reactie posten