Jak se to toho dne událo?
Bylo šíleně krásné počasí.
Říčka, která vytéká z lesa, najednou dorazila na přímé slunce a to je
obrovský rozdíl oproti stínu, který v lese panuje. Ale skoro hned za lesem
stála taková hráz. Malá, nepochybně. Postavená už tak před stoletím. Nahoře
dlouhé kusy přírodního kamene a uprostřed prkna. Člověk mohl nejvyšší prkna
oddělat a zase je zasadit zpátky. Takto se dala trochu řídit hladina vody za hrází.
Voda tekla přes prkna.
S trochou dobré vůle to mohl člověk nazývat vodopádkem; asi metr a půl
vysokým. Dobře, toto všechno není zase tak zajímavé, kromě pro bytosti, které rády
naslouchají zvuku vodopádu, pro ty, kterým se takový výhled líbí, rády se tam posadí,
nebo které se okamžitě pokusí vyskočit nahoru.
To poslední je případ pstruhů.
I tohoto hodně malého. Připlaval z oblasti, kterou bychom nazvali dolní
tok řeky, a dostal se k hrázi a nemohl už tedy dál. Ne, že by mu na tom
záleželo. Ještě mu nezáleželo na ničem, ale najednou si všiml, že mu
z vrchu padá voda na hlavu a okamžitě skočil po proudu nahoru.
Teď se toho musí prvně hodně
zvážit.
Proud je příliš silné slovo.
Horní tok řeky (opět, horní
tok je stejně tak přehnaný jako dolní tok, protože ta říčka byla tak malá)
neměl dnes dostatek vody, aby mohl téct přes prkna, ale v kamenité části hráze
byla dírka a tam protékal proud ve skoro líném oblouku, který se pak vléval do
dolního toku. Proudek, který není o nic zajímavější než Čůrající chlapeček
v Bruselu a asi osmdesát centimetrů vysoký. Nicméně padal přímo na hlavu
malého pstruha ani ne centimetr dlouhého a ten si pomyslel: proud na hlavě?
Skoč!
Úryvek z knihy: A. Koolhaas, Corsetten voor een libel (1970, Korzety pro vážku)
Překlad Ivana Hrabalová
Úryvek v originále zní:
Hoe ging het toe op
die dag?
Het
was krankzinnig mooi weer. Het riviertje dat uit het bos kwam belandde ineens in de volle zon en dat is een
geweldig verschil met de schaduw die in een bos heerst. Maar vrijwel direct
achter het bos lag een soort dam. Een kleine weliswaar. Al wel een eeuw geleden
gemetseld. Bovenop, lange stukken natuursteen en in het midden planken. De bovenste planken kon men wegnemen en er weer
tussenzetten. Daarmee regelde men zo’n beetje de waterstand achter de dam.
Het
water stroomde over de planken. Met wat goede wil kon men dat een watervalletje
noemen; ongeveer van anderhalve meter hoog. Goed, dat is allemaal niet zo
belangwekkend, behalve voor wezens die graag naar het geluid van zo’n waterval
luisteren, die het een mooi gezicht vinden, die er graag in gaan zitten, of die
er onmiddellijk tegenop proberen te springen.
Dat
laatste is het geval met de forellen. Ook met deze hele kleine. Hij kwam
aangezwommen van wat we dan de benedenloop zullen noemen en bij de dam gekomen,
kon hij dus niet verder. Niet dat hij dat in de gaten had. Hij had nog niets in
de gaten, maar hij merkte ineens dat er water van boven kwam vallen op zijn kop
en meteen sprong hij in die straal omhoog.
Er
moet nu eerst een heleboel op schaal gebracht worden.
Straal
is een te groot woord.
De
bovenloop (nogmaals bovenloop is even overdreven als benedenloop omdat het
riviertje zo klein is) had niet genoeg water om over de planken te stromen deze
dag, maar er zat een gaatje in het stenen deel van de dam en daar kwam een
straaltje door dat met een tamelijk lusteloze boog dan in het water van de benedenloop kwam. Een straaltje niet veel
indrukwekkender dan van Manneke Pis te Brussel en ongeveer tachtig centimeter
hoog. Niettemin kwam het precies op de kop van de kleine forel van nauwelijks
een centimeter lengte terecht en die dacht: straal op mijn kop? Springen!
Fragment uit: A. Koolhaas (1970). Corsetten voor een libel. Amsterdam:
G.A. van Oorschot (p. 8-9)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten