donderdag 2 mei 2019


Kateřina Bezecná

HET DAGBOEK VAN ANNE FRANK ALS STRIPVERHAAL


Het verhaal van het joodse meisje Anne Frank en haar leven in het achterhuis, een geheime plek in Amsterdam, waar ze zich met haar familie en familievrienden tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de Duitsers verstopte, is nu wereldberoemd. Anne Frank werd in de loop van de jaren tot een icoon, tot het symbool van haar tijd. Haar dagboek dat ze haar fictieve vriendin Kitty adresseerde, wordt wereldwijd gelezen en door middel daarvan werden veel mensen met de tijd van het nazisme bekend gemaakt.

Twee jaren geleden is de eerste grafische novelle van Anne’s dagboek verschenen, die op de oorspronkelijke tekst gebaseerd is. Het is door Ari Folman en David Polonsky op initiatief van Anne Frank Fonds in Basel gemaakt. Eigenlijk is het niet het eerste stripverhaal, die over het thema holocaust handelt. Herinneren we ons aan de grafische verwerking van Maus van Art Spiegelman dat toen een grote controverse wekte- vooral de vraag of een stripverhaal het gepaste medium is, die zodanig serieuze thema zoals holocaust kan representeren. Een stripverhaal behoort namelijk tot een gemakkelijke stijl, die steeds is waargenomen als een vorm die eerder voor kinderen geschikt is.
In mijn opdracht wil ik graag vergelijken, hoe het oorspronkelijke dagboek van Anne Frank aan het stripverhaal is aangepast.

In het geval van Anne Frank’s dagboek is het vooral nodig te bedenken, dat het niet alleen een getuigenis van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog is, het is namelijk ook een persoonlijke beschrijving van de wereld van het volwassen wordende meisje, dat ondanks de ongelukkige tijd een normaal leven wilde leiden. Ze droomde, ze werd verliefd en ze verlangde vrij en zelfstandig te zijn. Vanwege deze emotionele, persoonlijke en voor Anne specifieke kant van het dagboek, is het volgens mij zeer moeilijk haar verhaal in een andere medium om te vormen. Zelfs de auteurs hebben in een interview gezegd, dat het zeer belangrijk voor hen was Anne’s persoonlijkheid in het stripverhaal te behouden en haar dagboeknotities te volgen.

De auteurs benaderen de grafische verwerking op verschillende manieren. Het begin van Anne’s dagboek, waar Anne in dagboeknotities haar alledaagse leven afschilderde, waarin ze haar relaties met de familieleden en met klasgenoten beschreef en waarin ze over haar bewonderaars sprak, vatten de auteurs in een paar beelden samen en maken dus alleen een groot 'beeldvoorwoord'.

In enkele gevallen hebben de auteurs beslist de hele versie van Anne’s dagboeknotities in het stripverhaal in te leggen. Het gaat vooral over de notities die in het dagboek cruciaal zijn en wier inhoud te moeilijk is om in de grafische vorm om te vormen. Als voorbeeld wil ik graag de dagboeknotitie van vrijdag 20 november 1942 vermelden. Anne beschreef de gevoelens van somberheid en verdriet, toen de bewoners van het Achterhuis de verschrikkelijke berichten over de Joden hadden gekregen. Daarna ging Anne voort met de beschrijving van haar persoonlijke gevoelens van verlorenheid.

“… Bij deze narigheid is nog een andere gekomen, maar die is van heel persoonlijke aard en zinkt in het niet bij de ellende, waarvan ik je zojuist heb verteld. Toch kan ik niet nalaten je te vertellen, dat ik me de laatste tijd zo verlaten ga voelen.
Er is een te grote leegte om mij heen. Vroeger dacht ik daar nooit zo over na en mijn pretjes en vriendinnen vulden mijn gehele denken. Nu denk ik óf aan ongelukkige dingen óf over mezelf. En ten langen leste ben ik tot de ontdekking gekomen dat vader, hoe lief hij ook is, toch niet mijn gehele vroegere wereldje kan vervangen. Maar waarom je met zulke malle dingen lastig vallen, ik ben ontzettend ondankbaar, Kitty, ik weet het wel, maar het draait me ook vaak als ik te veel op mijn kop krijg en dan nog aan al die andere narigheid moet denken!



(uit: Deník Anne Frankové, Ari Folman, David Polonsky, Triáda, 2017)


In dit geval kunnen we zien hoe treffend Anne haar gevoelens kon uitdrukken. Dat is volgens mij ook de reden, waarom de auteurs hebben besloten de complete versie van de notitie in het stripverhaal te behouden. Ze hebben dat alleen met een beeld van Anne aangevuld, die zweeft, wat Anne’s gevoelens van leegheid evoceert.

Als we het stripverhaal van Ari Folman en David Polonsky doorbladeren, kunnen we zien, dat het hen gelukt is met alle kanten van Anne’s dagboek rekening te houden. Er zijn Anne’s gevoelens en gedachten, gebeurtenissen in het Achterhuis en ook de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog in het stripverhaal inbegrepen en daarom is de oorspronkelijke essentie van Anne Frank’s verhaal behouden.

zaterdag 30 maart 2019

De Zeven Hoofdzonden
Kryštof Zindr


Hoofdzonde is een term die door de rooms-katholieke kerk wordt gebruikt. Er bestaan zeven hoofdzonden – woede, afgunst, hebzucht, onmatigheid, luiheid, lust en ijdelheid. Deze zonden worden hoofdzonden genoemd, omdat ze de basis voor andere zonden zijn. Hun afkomst is onbekend, de eerste vermelding komt uit de 4e eeuw, maar als geheel worden ze pas in de 6e eeuw door paus Gregorius I gepubliceerd. De zeven hoofdzonde verschijnen vaak in de literatuur, op schilderijen en in andere media. Voorbeelden van vermeldingen van de zeven hoofdzonden zijn de Divina Commedia van Dante Alighieri en de film Se7en van David Fincher. Voor mijn vergelijking heb ik het schilderij De Zeven Hoofdzonden van Jheronimus Bosch gekozen.

De zeven hoofdzonden werd door Jheronimus Bosch tussen 1500 – 1525 geschilderd. Het schilderij is tegenwoordig te zien in Museo del Prado in Madrid. Het schilderij bestaat uit vijf kringen – vier kleine in de hoeken en een grote in het midden. Op de vier kleine kringen zijn De Vier Uitersten uitgebeeld. De Vier Uitersten zijn volgens het christendom de vier laatste stadia van de ziel in het leven en het hiernamaals. Er zijn de dood, het laatste oordeel, de hel en de hemel. In het schilderij van Bosch zijn ze "in [de] chronologische volgorde" geordend. De dood is uitgebeeld als de laatste sacramenten, de engel en de duivel zijn aanwezig. In het laatste oordeel, zijn Jezus en de engelen die bij de dode aan het waken zijn. In de hel lijden de zondaren voor hun zonden, terwijl in de hemel Jezus en de engelen voor de poort naar de hemel de duivel tegenhouden.

Het belangrijkste gedeelte van het schilderij is de grote cirkel in het midden. In het midden van de cirkel is een kleinere cirkel, waar de halfnaakte Jezus uitgebeeld is. Onder hem staat een opschrift in het latijn: Cave cave dominus videt. In het Nederlands betekent het 'Pas op, pas op, de heer ziet'. Rondom Jezus zijn de zeven hoofdzonden uitgebeeld. In de sector van de onmatigheid zit een dronkaard die drinkt en een zwaarlijvige etende man met zijn eveneens zwaarlijvige zoon. In de afbeelding van luiheid slaapt een man die zijn geloof vergeet. In het deel over de lust zitten twee mensen in de tent met twee clowns die hen vermaken. In de afbeelding van de ijdelheid staat een vrouw die in een spiegel kijkt en die door de duivel vastgehouden wordt. In de sector van de woede is een vrouw die een ruzie tussen twee dronkaards probeert te verhinderen. In het beeld waar afgunst uitgebeeld is, staat een stel in een huis dat met afgunstige blikken naar een rijke man kijkt terwijl een dienaar een zak met geld wegneemt. In het huis staat ook een meisje dat naar een portemonnee van een man kijkt. In de laatste afbeelding met hebzucht staat een corrupte rechter die het smeergeld accepteert.

Jheronimus Bosch probeerde met zijn schilderij de maatschappij te bekritiseren, de maatschappij die heel religieus was, maar vaak zondigde. Zijn kritiek is nog altijd actueel, de hedendaagse maatschappij is ook vandaag vol met zonden. Vanuit het gezichtspunt van intermediale uitwisselingen, zijn de zeven hoofdzonde een lijst van zonden zonder verdere specificaties, daarom kan men ze heel vrij interpreteren. De zeven hoofdzonden is een van de beroemdste werken van Jheronimus Bosch, daarom denk ik dat het is hem heel goed gelukt de zeven hoofdzonden te interpreteren.

Bronnen:
https://www.jheronimusbosch-artcenter.nl/ontdekken https://nl.wikipedia.org/wiki/Zeven_Hoofdzonden_(schilderij) https://www.tongerlo.org/2016/06/04/de-7-hoofdzonden/ https://www.camerata-trajectina.nl/recording/de-zeven-zonden-van-jeroen-bosch/ https://en.wikipedia.org/wiki/The_Seven_Deadly_Sins_and_the_Four_Last_Things

donderdag 21 maart 2019

XVII

ZIJN
Professor Pekelder

Veel mensen denken dat de zogenaamde exacte wetenschappen nuttiger zijn dan de menswetenschappen. Om kort te gaan: wis-, natuur- en scheikunde leggen maatschappelijk meer gewicht in de schaal dan bijvoorbeeld menswetenschappen als letteren of filosofie. Tegen deze manier van denken is wel het een en ander in te brengen. Er zijn mensen die besluiten te gaan trouwen of juist niet meer willen trouwen omdat ze een bepaalde roman hebben gelezen. Er zijn mensen die anderen helpen of – integendeel - de grond inboren vanwege een filosofisch traktaat. Ik ken iemand die van baan is veranderd na lezing van l’Education sentimentalevan Flaubert. Ik ken zelfs een officier van justitie die waarschijnlijk het belangrijkste proces uit zijn carrière heeft verknald, juist omdat hij dat boek niethad gelezen. Er bestaat één categorie mensen die donders goed het belang inziet van de letteren en de filosofie. Dat zijn de boekverbranders. Overal ter wereld zijn er in verschillende periodes boeken uit bibliotheken en boekwinkels gehaald, ergens op een centrale plaats opgestapeld en in de fik gestoken. Ging het hier om wis- of natuurkundige werken, inleidingen in de chemie? Nee, het ging voornamelijk om literatuur, geschiedkundige en filosofische werken, kortom boeken uit de menswetenschappen. Tijdens de communistische tijd mocht iedereen in Centraal- en Oost-Europa exacte wetenschappen studeren. Voor letteren en filosofie daarentegen had je speciale toestemming nodig. Dictatoren zijn slimmer dan je denkt en zeker slimmer dan veel democratische politici en managers die in economisch zware tijden als ware rekenmeesters de menswetenschappen uitkleden. Zij hebben begrepen dat deze tak van wetenschap aan ons ZIJN raakt.

donderdag 17 januari 2019


De luis

 Filip Frantál

De luis ken je al jaren. Toen waren jullie vrienden die in dezelfde bank op school zaten. Je liet haar je huiswerk zien toen ze het hare thuis vergat. Vreemd, hoe bepaalde gewoonten van zekere mensen  jaren doorleven.
De luis was iemand die je voor een vriend hield, maar je was ervan overtuigd dat je haar niet meer zou zien na het gymnasium. Je hebt zeker niet verwacht dat jullie elkander nog aan de universiteit zullen tegenkomen. Ze leek je niet echt het type.
De luis heeft een aantal bewonderenswaardige eigenschappen. Wat de school betreft kan het haar niet schelen maar ze komt er altijd doorheen. Je weet niet hoe ze het doet, maar zelfs als elke andere student zich om zijn studie waarachtig bekommert en toch vreest dat hij voor zijn examens zal zakken – de luis blijft kalm en rustig. Op de een of andere manier haalt ze haar examens. Het liefst met jouw notities in haar tas.
De luis is afwezig bij de helft van de colleges. Ze levert haar huiswerk slechts soms in – je weet al op voorhand dat ze een essay wel geschreven had omdat je de voorafgaande avond ongeveer duizend berichten op Facebook kreeg waarin je hulp geëist werd. Hetzelfde geldt voor je klasgenoot. En hetzelfde geldt voor jullie andere klasgenoot.
Ze houdt je voor de enige die het antwoord weet dat binnen één minuut opgezocht kan worden. Ze vraagt voortdurend om je notities te kunnen lenen. Je doet nu liever alsof je geen notities meer maakt tijdens de colleges. 

donderdag 18 oktober 2018



LANG GELEDEN

Kateřina Bezecná

Toen ik en mijn broer klein waren, vertelden we elkaar oude familieverhalen. Daar hielden we meer van dan van sprookjes. Iedere dag voor het slapen gaan vertelde onze moeder ons iets over haar kinderjaren en onze familie lang geleden. Vooral genoot ik van de verhalen over mijn overgrootvader en zijn vrouw, mijn overgrootmoeder.

Mijn overgrootvader was een bijzonder man. Hij werkte als arbeider in de keramiekfabriek, maar zijn hobby was naaien, omdat hij was opgeleid als kleermaker. Zijn meesterwerk was volgens zeggen de broek voor mijn opa, die uit rolgordijn gemaakt was. Helaas heb ik hem nooit leren kennen, want hij overleed jong. Maar hij was altijd een goede verteller en schrijver en we hebben thuis veel verhalen over hem. Wat ik echt het leukste vind, zijn de kalenders die mijn overgrootvader en de hele familie erg zorgvuldig invulden. De kalenders staan daarom vol met leuke verhalen.

Mijn overgrootvader hield van vissen en misschien sprak hij er nog liever over. Vaak ging hij naar een kroeg om zijn vrienden te ontmoeten en over zijn successen te vertellen.  Eenmaal ging hij na een heel geslaagde dag aan de vijver naar de kroeg. En bleef daar te lang, langer dan hij mijn overgrootmoeder beloofde. Om mijn overgrootmoeder niet te ergeren, bracht hij een groot stuk vlees mee naar huis (wat in die tijd niet zo makkelijk te vinden was). Maar mijn overgrootmoeder was zo boos dat ze het stuk vlees uit het raam gooide. En daarna, toen mijn overgrootvader in slaap gevallen was, ging ze met een zaklamp naar buiten, om het stuk vlees te zoeken.

vrijdag 28 september 2018

XVI

Wat is taalkunde?

Professor Pekelder

Veel mensen denken dat taalkundigen meerdere vreemde talen spreken of op z’n minst een talenknobbel hebben. Dit is helaas onjuist. De meeste linguïsten die ik ken, spreken slechts hun moedertaal. In sommige landen heb je linguïsten die twee talen beheersen. De tweede taal is dan meestal een of andere vorm van Engels. Ik ken maar enkele linguïsten die meer dan twee talen beheersen. Wat doen ze dan wel als ze hun talen niet of nauwelijks spreken, wordt mij vaak gevraagd. Dat deze vraag telkens terugkomt, is eigenlijk niet zo gek. Het vak taalkunde bestaat immers noch op de basis- noch op de middelbare school. Wat wel verbazing wekt, is dat mensen zo’n vraag niet zo snel zouden stellen aan primatologen, exobiologen of entomologen. Dat iemand bijvoorbeeld onderzoek doet naar het seksuele leven van de gestreepte Oost-Afrikaanse bosmier vindt niemand vreemd. Dit intrigeert mij. Waarom zou onderzoek naar buitenaards leven, naar primaten of insecten voor de hand liggen maar naar taal niet? Mijn hypothese is dat het taalvermogen van de mens als zoiets vanzelfsprekends wordt ervaren, dat niemand zich er druk om maakt. Dat anderen dat wel doen, is dus onbegrijpelijk. Maar waarom dan die vanzelfsprekendheid? Omdat het taalvermogen een natuurlijk verschijnsel is. En het is precies dat natuurlijke karakter van menselijke taal dat wetenschappers zo boeit. Elke baby, peuter en kleuter verwerft de taal van zijn omgeving zonder dat iemand hem de grammatica uitlegt. Kleine kinderen zijn blijkbaar in staat zelf de regels af te leiden uit het taalaanbod waaraan vader, moeder, broer en zus hen blootstellen. Taalkundigen nemen daarom aan dat mensen beschikken over een genetisch vastgelegd vermogen mentale grammatica’s op te bouwen. Bij de meesten lukt dat maar één keer. Dat is wellicht ook de reden dat zelfs taalkundigen doorgaans maar één taal goed beheersen.

zondag 3 december 2017

XV

Taal en communicatie
Professor Pekelder

Veel mensen denken dat de belangrijkste functie van taal communicatie is. Dit lijkt me aanvechtbaar. Natuurlijk is taal een communicatiemiddel, maar zonder veel succes. Op de keper beschouwd loopt de communicatie tussen personen of instanties vaak - geheel of ten dele - mis. We kunnen niet anders dan daar genoegen mee nemen en dat doen we meestal ook. De vraag rijst natuurlijk wel hoe het komt dat communicatieve boodschappen zelden volledig overkomen. Dit hangt rechtstreeks samen met het gedeeltelijke karakter van menselijke taal. Zoals we eerder al eens hebben opgemerkt, zit taal vol gaten. Er bestaat een wereld waarin men deze probeert te dichten, de juridische. Desondanks lukt het ook juristen niet perfecte communicatie tot stand te brengen. Daar leven de advocaten dan weer van. Een andere boeiende vraag is waar taal wel goed in is. Taal is zeer geschikt als kunstuiting. Als je talent hebt, kun je prachtige romans en gedichten schrijven. Het leuke is nu dat goede romans en gedichten vol gaten zitten, nog meer dan in het niet literaire taalgebruik. Een gebied waarvoor taal ook goed bruikbaar is, is de sociale cohesie. Als u bij de bushalte staat en er komt een vage bekende aanlopen dan heeft u het gevoel dat u even moet praten. U uit een begroetingsformule, vraagt hoe het gaat en als het gesprek stokt, begint u over het weer. Is dit communicatie? Nee, niet echt. Er wordt geen informatie overgedragen, er wordt onderstreept dat u een goed opgevoed mens bent. De belangrijkste functie van taal is echter: grip krijgen op de omgeving. Taalwetenschappers noemen dit de cognitieve functie. Aanvankelijk doet de wereld zich als een chaos aan ons voor. Door talloze categorieën en subcategorieën in ons hoofd te maken en daar - simpel gezegd - woorden op te plakken, scheppen we orde. Het is deze orde die ons als mensen in staat heeft gesteld binnen de levende natuur zo’n prominente plaats in te nemen.

vrijdag 3 november 2017

XIV

Ervaringsspiegel
Professor Pekelder


Veel mensen denken dat taal een spiegel is. Als je erin kijkt, zou je de werkelijk zien. Niets is minder waar. Taal interpreteert de werkelijkheid en interpretatie is subjectief. Een voorbeeld. In het Nederlands maken we een onderscheid tussen het materiaal hout, de plant boom en een flinke groep bomen, namelijk bos. Het Duits doet het op dezelfde manier, respectievelijk Holz, Baum en Wald. In het Frans wordt dit drieledige onderscheid teruggebracht tot: arbre (boom) en bois (hout en bos). In het Nederlands wijst het woordje hout slechts in uitzonderlijke gevallen een bos aan, zoals in de eigennaam Haarlemmerhout. De Franstaligen hebben voor een flinke groep bomen ook nog forêt, maar dan is het een zeer flinke groep. Wij hebben in het Nederlands natuurlijk ook woud, maar dat wordt alleen nog maar gebruikt in zogenaamde afleidingen en samenstellingen: oerwoud, regenwoud en een enkele keer opnieuw in eigennamen, bijvoorbeeld Zoniënwoud (een bos ten zuiden van Brussel). Als we andere talen bij de vergelijking betrekken, krijgen we andere indelingen. Er bestaan bijvoorbeeld talen die een onderscheid maken tussen hout als materiaal om te stoken en hout als materiaal om te bouwen. In het Italiaans wordt dat dan legno en bosco. Dat laatste woord betekent tegelijkertijd ook een flinke groep bomen, terwijl één boom albero is. Een zeer flinke groep luidt foresta. Er is nog een andere ons bekende taal die vier benamingen heeft, maar dan weer net iets anders: het Engels. Een boom is tree. Hout voor de open haard of om mee te bouwen is wood. Tot hiertoe is de indeling zoals in het Nederlands en het Duits. Wat verschilt is dat deze taal net zoals het Frans voor een bos en een groot bos twee verschillende woorden heeft: woods en forest. Grappig trouwens dat het woord voor bos de meervoudsvorm van het woord voor hout is. Er is ook een taal als het Hongaars dat alleen een onderscheid maakt tussen twee groepen bomen: liget (flinke groep) erdő (zeer flinke groep) en de rest: fa. Het Deens ten slotte heeft alleen trae (voor één boom) en skov voor de rest. Wat mogen we hieruit opmaken? Dat taal een ervaringsspiegel is van een werkelijkheid die we zelf gemaakt hebben.

zaterdag 30 september 2017

XIII

Taal en macht
Professor Pekelder



Je hoort vaak zeggen kennis is macht. Hetzelfde geldt voor taal. Hoe beter je de taal beheerst, des te efficiënter je het gedrag van mensen kunt beïnvloeden. Mensen zijn van nature gedragsbeïnvloeders. Ze streven er systematisch naar het gedrag van anderen te sturen. Er bestaan echter ook professionele beïnvloeders van menselijk gedrag, zoals psychologen, psychiaters, reclamemakers en niet te vergeten politici. Laten we de laatste groep eens onder de loep nemen, met name de extremisten. Bij hen komt de manipulatie het duidelijkst tot uiting. Gilbert Collard, een vooraanstaand lid van het extreem rechtse Front National beweerde enige tijd geleden dat het woord populisme geen negatieve maar een positieve bijklank heeft. Volgens deze advocaat betekent het dat je je rechtstreeks tot het volk richt en het volk is de basis van de natie. Deze uitspraak is manipulatief om ten minste twee redenen. Ten eerste gaat hij stilzwijgend uit van het aanvechtbare idee dat er een onbetwistbare definitie zou bestaan van volk. En ten tweede ‘vergeet’ hij dat er onder specialisten in de geopolitiek een duidelijke definitie wordt gehanteerd voor het woord populisme, namelijk mensen vertellen wat ze graag willen horen door ze op te zetten tegen de intellectuele elite. Deze vorm van gedragsbeïnvloeding komt in een interessant daglicht te staan wetende dat Collard als advocaat zelf ook tot deze elite behoort. Soms valt de manipulator faliekant door de mand. De extreem-linkse Arlette Laguiller deelde na de instorting van de Twin Towers op 11 september 2001 mee dat de Amerikanen hiermee hun verdiende loon hadden gekregen. Als zogenaamde verdedigster van het humanistisch gedachtegoed heeft zij zich met deze uitspraak voor vele linksen definitief gediskwalificeerd. Misschien is het dan beter de publieke opinie woordeloos te manipuleren, zoals de Palestijnse leider Yasser Arafat die, terwijl Laguiller haar uitspraak deed, zijn bloed gaf voor de Amerikaanse slachtoffers.

zondag 16 juli 2017

Het beroep van filmtaalkundige: voordelen en valkuilen

Martina Vokáčová


In de werkelijkheid is de hedendaagse linguïstiek een exacte wetenschap. Daar geloven ten minste alle taalkundigen in die empirisch onderzoek verrichten. Met behulp van statistische methoden analyseren ze een heleboel taaldata – net als andere “echte” wetenschappers – of meten ze – zoals neurologen – processen die in het hersenen plaatsvinden.

In de verbeelding van leken doet zich een taalkundige zelden op die manier voor. Eerder is een linguïst een normatieve instantie – iemand die weet wat er in de taal al dan niet juist is en die ook over de bevoegdheid beschikt om te bepalen hoe het hoort. Voor dit imago van taalkundigen zijn zeker ook films verantwoordelijk – met op een prominente plaats Pygmalions of My fair ladies. Overigens spraken professor Higgins en Eliza Doolitle – nog voor de wereldberoemde filmmusical (1964) en de Britse filmadaptatie van het gelijknamige toneelstuk van G. B. Shaw (1938) –al Nederlands: de Nederlandse filmadaptatie dateert uit 1937. De Nederlandse bioscoopganger wist dus naar het lijkt ook vroeger dan zijn Engelstalige collega dat de juiste – door een linguïst goedgekeurde – taalbeheersing eigenlijk tot de goede manieren in het algemeen behoort.

Maar er worden ook andere rollen voor de linguïst door de filmindustrie uitgestippeld. In 1982 neemt een Nederlandse surrealistische film Het Dak van de Walvis de taalkunde op de korrel. Linguïsten worden er geparodieerd: ze proberen de principes van een onbekende taal te achterhalen door aan zijn sprekers verschillende onderwerpen te tonen. Een ander beeld van de linguïst wordt hier geopenbaard: een soort antropoloog die exotische beschavingen inclusief hun taal bestudeert en redt.

Recentelijk kreeg de populaire verbeelding van een linguïst in de film een invloedrijke aanvulling. In de Amerikaanse blockbuster Arrival (2016) wordt er namelijk expliciet strijd om de status van de taalkundige gevoerd – en om de al of niet wettenschappelijk karakter van het vak.

Arrival vertelt het verhaal van linguïst Louise Banks. Na het neerdalen van een aantal ruimtevaartuigen werd ze door het Amerikaanse leger gevraagd om de taal van de buitenaardse wezens te ontcijferen. De reden waarom uitgerekend zij voor die taak werd gekozen is op een van de grootste stereotypen over taalkundigen gebaseerd: de linguïst als een universele vertaler (vaak omdat ze natuurlijk ook polyglot zijn). Met de woorden van de kolonel die bij Banks komt: Twee jaar geleden heeft u wat Farsi vertalingen gedaan voor het leger. U heeft snel gewerkt aan die ontroerende video's. U staat bovenaan ieders lijstje als het aankomt op vertalingen. En u heeft ook nog twee jaar van uw SSBI. Dus u heeft nog steeds toegang tot top-geheime stukken. Dat is de reden dat ik in uw kantoor sta en niet in Berkeley.

De voldoende kwalificatie om met aliens te communiceren blijkt dus wat Farsi te kunnen vertalen en over een geldige achtergrondcontrole te beschikken. Andere redenen komen er tijdens de hele film niet bij. Men krijgt ook nauwelijks informatie over de specialisatie van Banks. Wat voor linguïst is ze? Ze vertaalt uit het Farsi. Ze geeft aan de universiteit les over de geschiedenis van Portugese klanken. Ze heeft een boek geschreven over de oorsprong van taal in het algemeen. Ze spreekt Mandarijn. En ze weet moderne software voor de taalverwerking te gebruiken. Een dergelijke combinatie zou moeilijk te vinden zijn in de curricula van de reële academische wereld.

Niet alleen het verzoek van de kolonel, maar ook het personage van Louise Banks zelf bevestigt dus het stereotype: de linguïst is een universele vertaler. Bovendien beschikt Banks blijkbaar over alle linguïstische kennis van de wereld: ze heeft geen specialisatie, ze weet gewoon alles wat alle taalkundigen in het geheel tot nu toe hebben ontdekt.

Welke beeld van een linguïst brengt de film dus over? En is dit beeld door de “reële” taalkundigen al dan niet te omarmen? Wél wordt hier het beeld van het vak in meer opzichten opgepoetst. Beginnende met het feit, dat linguïstiek überhaupt in het genre sci-fi aan bod komt. En daarenboven: een hoofdrol speelt (de sleutel voor het verhaal is een – vanwege taalkundigen die zelf naar bioscoop gaan – niet te noemen, maar wel bestaande linguïstische hypothese). Traditioneel worden eerder natuurkunde of cybernetica – in elk geval de “zware” wetenschappen – bedoeld met die science wanneer ze met fiction gepaard gaat. Duidt dus Arrival de opneming van linguïstiek onder de “echte” wetenschappen aan? Blijkbaar wel.

Maar daar houdt de linguïstische emancipatie niet mee op. Er wordt – en dat zijn de meest vermakelijke momenten van het verhaal – zelfs expliciet op de confrontatie tussen taal- en natuurkunde ingegaan. Banks is namelijk niet de enige wie werd gevraagd om de mensheid tegen de aliens te komen helpen. Naast de linguïstische onderzoekster zit er ook een zekere Ian Donelly in het team van de mensen: een theoretische natuurdeskundige. Traditioneel gezien zou híj voor de redding van de planeet verantwoordelijk moeten zijn.

Hoewel Donnely tijdens hun eerste ontmoeting een preek houdt over hoe niet de taal (zoals Banks in haar boek schreeft), maar de “exacte” wetenschap de hoeksteen van de civilisatie is, is het uiteindelijk Banks die de les geeft. De overwinning van taalkunde over de natuurwetenschappen wordt er herhaaldelijk ook metaforisch weergegeven – het duidelijkst in de scène waar Banks de wetenschappelijke patronen van Donelly van het bord wist – om een linguïstische uitleg te kunnen geven.


Hoewel er wel veel stereotypen en populaire aanpassingen mee gemoeid zijn, behaalt de linguïstiek wel een triomf in Arrival – en haar wetenschappelijk karakter wordt bovendien bevestigd. Behalve dat nu misschien de familieleden de studiekeuze voor linguïstiek beter gaan begrijpen, geeft dus ook de veronderstelling, dat ook de geldschieters van de academische wereld naar bioscoop gaan, een reden tot hoop.